nieregularne

 0    23 flashcards    pataka013
download mp3 print play test yourself
 
Question Answer
aandoen
zakładać, włączyć światło
start learning
hebben aangedaan
deed aan / deden aan
aankomen
przyjeżdzać
start learning
zijn aangekomen
kwam aan / kwamen aan
afwassen
myć naczynia
start learning
hebben afgewassen
waste af / wasten af
bakken
piec
start learning
hebben gebakken
bakte / bakten
beginnen
zaczynać
start learning
zijn begonnen
begon / begonnen
begrijpen
rozumieć
start learning
hebben begrepen
begreep / begrepen
behangen
tapetować
start learning
hebben behangen
behing / behingen
bewegen
ruszać się, przemieszczać się
start learning
hebben bewogen
bewoog / bewogen
bezoeken
odwiedzać
start learning
hebben bezocht
bezocht / bezochten
bijten
gryźć
start learning
hebben gebeten
beet / beten
blazen
dmuchać
start learning
hebben geblazen
blies / bliezen
blijven
zostawać
start learning
zijn gebleven
bleef / bleven
breken
łamać, pękać
start learning
hebben gebroken
brak, braken
brengen
przynosić
start learning
hebben gebracht
bracht / brachten
denken
myśleć
start learning
hebben gedacht
dacht / dachten
doen
robić
start learning
hebben gedaan
deed / deden
dragen
nisić
start learning
hebben gedragen
droeg / droegen
drinken
pić
start learning
hebben gedronken
dronk / dronken
eten
jeść
start learning
hebben gegeten
ate / aten
genezen
leczyć, wyzdrowieć
start learning
hebben genezen
genas / genazen
geven
dawać
start learning
hebben gegeven
gaf / gaven
gieten
lać
start learning
gegoten
goot / goten
hangen
wieszać
start learning
hebben gehangen
hing / hinge

You must sign in to write a comment