My lesson

 0    58 flashcards    kamilpiasecki9
download mp3 print play test yourself
 
Question Answer
Een voetbalveld
De kinderen spelen op een voetbalveld.
start learning
a football field
The children are playing on a football field.
Een kuiketje
Het kuiketje loopt achter de kip.
start learning
a chick
The chick walks behind the hen.
Een varken
Het varken ligt in de modder.
start learning
a pig
The pig lies in the mud.
Een duif
Er zit een duif op het dak.
start learning
a pigeon
There is a pigeon on the roof.
heel veel
Lara eet heel veel pralines.
start learning
a lot
Lara eats a lot of pralines.
Vaak
Ik ga vaak naar de winkel.
start learning
often
I often go to the store.
Afvallen
Ik wil afvallen voor de zomer.
start learning
to lose weight
I want to lose weight before summer.
Ik sta in de file
Ik sta elke ochtend in de file.
start learning
I'm stuck in traffic
I'm stuck in traffic every morning.
Meestal
Meestal drink ik koffie in de ochtend.
start learning
usually
I usually drink coffee in the morning.
Babbelen in de klas
De kinderen babbelen in de klas.
start learning
chatting in class
The children are chatting in class.
Sturen
Ik ga een e-mail sturen.
start learning
to send
I'm going to send an email.
De familie bestaat uit
De familie bestaat uit vier personen.
start learning
The family consists of
The family consists of four people.
Het bestaat
Een goede oplossing bestaat altijd.
start learning
it exists
A good solution always exists.
Mijn presentatie bestaat uit
Mijn presentatie bestaat uit drie delen.
start learning
my presentation consists of
My presentation consists of three parts.
Kleren
Ik koop graag nieuwe kleren.
start learning
clothes
I like to buy new clothes.
Verder
We wandelen verder langs het pad.
start learning
further
We walk further along the path.
Ondergoed
Ik draag schoon ondergoed.
start learning
underwear
I wear clean underwear.
Plek
Dit is een mooie plek voor een picknick.
start learning
place
This is a nice place for a picnic.
Ruiken
Ik kan bloemen ruiken in de tuin.
start learning
to smell
I can smell flowers in the garden.
Fris
Het is een beetje fris buiten.
start learning
fresh/cool
It is a bit cool outside.
Het stinkt
Het afval stinkt.
start learning
it stinks
The garbage stinks.
Het afval
Het afval moet naar buiten.
start learning
the garbage
The garbage must go outside.
Vies
Mijn handen zijn vies na het werk.
start learning
dirty
My hands are dirty after work.
Vers van de pers
Deze krant is vers van de pers.
start learning
fresh off the press
This newspaper is fresh off the press.
Ergens anders
We gaan dit weekend ergens anders naartoe.
start learning
somewhere else
We're going somewhere else this weekend.
Goud
Ze won goud op de Olympische Spelen.
start learning
gold
She won gold at the Olympics.
Zilver
Hij kreeg zilver voor zijn werk.
start learning
silver
He got silver for his work.
Brons
Het team kreeg brons.
start learning
bronze
The team got bronze.
Vegen
Ik ga de vloer vegen.
start learning
to sweep
I'm going to sweep the floor.
Regelmatig
Ik sport regelmatig.
start learning
regularly
I exercise regularly.
Sommige
Sommige mensen houden niet van kaas.
start learning
some
Some people don’t like cheese.
Aankopen terugsturen
Je kan de aankopen terugsturen binnen 14 dagen.
start learning
to return purchases
You can return purchases within 14 days.
Onderhand uur
De film duurt een onderhand uur.
start learning
an hour and a half
The movie lasts an hour and a half.
Drie kwartier
De les duurt drie kwartier.
start learning
three quarters of an hour
The lesson lasts three quarters of an hour.
Een kwartier
Ik wacht al een kwartier.
start learning
a quarter of an hour
I’ve been waiting for a quarter of an hour.
Een anderhalve dag
Ik blijf hier een anderhalve dag.
start learning
one and a half day
I’ll stay here one and a half day.
Ik ga naar het park om in de zon te liggen
Ik ga naar het park om in de zon te liggen.
start learning
I go to the park to lie in the sun
I go to the park to lie in the sun.
Om te
Ik heb tijd nodig om te studeren.
start learning
in order to
I need time in order to study.
Ik heb 45 minuten om mijn presentatie te geven
Ik heb 45 minuten om mijn presentatie te geven.
start learning
I have 45 minutes to give my presentation
I have 45 minutes to give my presentation.
Had je geen tijd om je nieuwe collega’s te leren kennen?
Had je geen tijd om je nieuwe collega’s te leren kennen?
start learning
Didn't you have time to get to know your new colleagues?
Didn't you have time to get to know your new colleagues?
Het is vervelend om in de regen en wind te fietsen
Het is vervelend om in de regen en wind te fietsen.
start learning
It's annoying to cycle in the rain and wind
It's annoying to cycle in the rain and wind.
De koffie is nog te heet om te drinken
De koffie is nog te heet om te drinken.
start learning
The coffee is still too hot to drink
The coffee is still too hot to drink.
Het is vervelend om af te wassen
Het is vervelend om af te wassen.
start learning
It's annoying to do the dishes
It's annoying to do the dishes.
Hij vindt het lekker om frietjes te eten
Hij vindt het lekker om frietjes te eten.
start learning
He likes to eat fries
He likes to eat fries.
Gebruiken
Ik wil mijn computer gebruiken.
start learning
to use
I want to use my computer.
Ik wil een nieuwe fiets kopen
Ik wil een nieuwe fiets kopen.
start learning
I want to buy a new bike
I want to buy a new bike.
Ik begin te werken
Ik begin te werken om 8 uur.
start learning
I start to work
I start to work at 8 o'clock.
Het is zeven uur's morgens
Het is zeven uur's morgens.
start learning
It is seven o'clock in the morning
It is seven o'clock in the morning.
Het is zeven uur's avonds
Het is zeven uur's avonds.
start learning
It is seven o'clock in the evening
It is seven o'clock in the evening.
Het is tien uur in de voormiddag
Het is tien uur in de voormiddag.
start learning
It is ten o'clock in the forenoon
It is ten o'clock in the forenoon.
Hoe laat begint de les?
Hoe laat begint de les? Om 8:30 u.
start learning
What time does the class start?
What time does the class start? At 8:30.
De bus komt over 10 minuten
De bus komt over 10 minuten.
start learning
The bus arrives in 10 minutes
The bus arrives in 10 minutes.
Ik zal het nakijken
Ik zal het nakijken en je laten weten.
start learning
I will check it
I will check it and let you know.
Ik zal checken
Ik zal checken of de winkel open is.
start learning
I will check
I will check if the store is open.
Ik ga het checken
Ik ga het checken op mijn computer.
start learning
I'm going to check it
I'm going to check it on my computer.
Bijna altijd ben ik ziek in de zomer – meestal is het mijn keel.
start learning
I'm almost always sick in the summer – usually it's my throat.
Overschrijven
start learning
Transfer
Oversteken
start learning
crossing

You must sign in to write a comment