Toggle navigation
Create account
Sign in
Create flashcards
Courses
języki obce
niderlandzki
Dutch: day 2
Top 1000 Dutch Words
Dutch in 1 day
Top 300 adjectives in Dutch
Top 500 Dutch verbs
Moja lekcja
Moja lekcja
0
107 flashcards
margoatelier
start learning
download mp3
×
Perfect for auditory learners
–
Turn your words in an audiocourse and learn:
while riding on the bus or in a car
walking the dog
waiting in line
before bedtime
This function is only available for premium users.
activate a premium account
sample recording
print
×
Perfect outside
–
Print your words:
as a handy list
as flashcards to be cut out
This function is only available for premium users.
activate a premium account
an example of a printout
play
test yourself
Question
Answer
ubierać się
start learning
aandoen / deed aan/ deden aan/ aangedaan(hebben)
przybywać
start learning
aankomen / kwam aan/ kwamen aan/ aangekomen (zijn)
myć (naczynia)
start learning
afwassen /waste af/wasten af/afgewassen (hebben)
piec (coś)
start learning
bakken / bakte/ bakten/gebakkten (hebben)
zaczynac
start learning
beginnen / begon / begonnen/ begonnen (zijn)
rozumieć
start learning
begrijpen - begreep-begrepen-(hebben) begrepen
obchodzić się
start learning
behangen - behing- begingen (hebben) behangen
poruszać się
start learning
bewegen - bewoog- bewogen - (hebben) bewogen
odwiedzać
start learning
bezoeken - bezocht - bezochten - (hebben) bezocht
gryźć
start learning
bijten- beet- beten -(hebben) gebeten
dmuchać
start learning
blazen - blies - bliezen - (hebben) geblazen
zostać
start learning
blijven - bleef- bleven - (zijn) gebleven
łamać
start learning
breken - brak - braken -(hebben) gebroken
przynosić
start learning
brengen - bracht - brachten - (hebben) gebracht
myśleć
start learning
denken- dacht - dachten - (hebben) gedacht
robić
start learning
doen - deed - deden - (hebben) gedaan
nosić
start learning
dragen - droeg - droegen - (hebben) gedragen
pić
start learning
drinken - draonk - dronken - (hebben) gedronken
jeść
start learning
eten - at - aten - (hebben) gegeten
iść
start learning
gaan - ging - gingen- (zijn) gegaan
leczyć
start learning
genezen - genas- genazen - (hebben) gegeven
leczyć
start learning
genezen - genas - genazen - (hebben) genezen
dawać
start learning
geven - gaf - gaven - (hebben) gegeven
odlewać
start learning
gieten - goot - goten - (hebben) gegoten
wieszać
start learning
hangen - hing - hingen - (hebben) gehad
mieć
start learning
hebben - had - hadden - (hebben) gehad
pomagać
start learning
helpen - hielp - hielpen - (hebben) geholpen
trzymać
start learning
houden (van) - hield - hielden - (hebben) gehouden
połamać
start learning
inbreken - brak in - braken in - (hebben) ingebroken
zażywać
start learning
innemen - nam in - namen in - (hebben) ingenomen
wybierać
start learning
kiezen - koos - kozen - (hebben) gekozen
patrzeć
start learning
kijken - keek - keken - (hebben) gekeken
wspinać się
start learning
klimmen - klom - klommen - (hebben) geklommen
przyjdź
start learning
komen - kwam - kwamen - (zijn) gekomen
kupować
start learning
kopen - kicht- kochten - (hebben) gekocht
dostać
start learning
krijgen- kreeg- kregen- (hebben) gekregen
móc
start learning
kunnen - kon - konden - (hebben) gekund
śmiać się
start learning
lachen - lachte - lachten - (hebben) gelachen
pozwolić
start learning
laten - liet - lieten (hebben) gelaten
czytać
start learning
lezen - las - lazen - (hebben) gelezen
kłaść
start learning
leggen - legde - legden - (hebben/zijn) gelegd
leżeć
start learning
liggen - lag - lagen -(hebben) gelegen
chodzić
start learning
lopen - liep - liepen - (hebben/zijn) gelopen
spełniać
start learning
kwijten - kweet - kweten - (hebben) gekweten
ładować
start learning
laden - ladde - laadden - (hebben/zijn) geladen
wziąść
start learning
meenemen - nam mee - namen mee - (hebben) meegenomen
pójść
start learning
meegaan - ging mee - gingen mee - (zijn) meegegaan
wziąść, zabrać
start learning
meenemen - nam mee - namen mee - (hebben) meegenomen
musieć
start learning
moeten - moest - moesten - (hebben) gemoeten
może, móc
start learning
mogen - mocht - mochten - (hebben) gemogen
popatrzeć, sprawdzić
start learning
nakijkje - keek na - keken na - (hebben) nagekeken
brać
start learning
nemen - nam - nemen - (hebben) genomen
zbadać
start learning
onderzoeken - onderzocht - onderzochten - (hebben) onderzocht
śniadanie jeść
start learning
ontbijten - ontbeet - ontbeten - (hebben) ontbeten
wstawać
start learning
opstaan - stond op - stonden op - (zijn) opgestaan
przejść
start learning
oversteken - stak over - staken over - (zijn) overgestoken
napaść
start learning
overvallen - overviel - overvielen - (hebben) overvallen
jechać
start learning
rijden - reed - reeden - (hebben/zijn) gereden
krzyczeć
start learning
roepen - riep - riepen - (hebben) geroepen
rozdzielić coś
start learning
scheiden - scheidde - scheidden - (zijn) gescheiden
świeci, błyszczeć, świecić
start learning
schijnen - de zon scheen- de zon heeft geschenen
pisać
start learning
schrijven - schreef- schreven - (hebben) geschreven
spać
start learning
slapen - sliep- sliepen - (hebben) geslapen
zamykać coś
start learning
sluiten - sloot - sloten - (hebben) gesloten
cięcie
start learning
snijden - sneed - sneden - (hebben) gesneden
mówić
start learning
spreken - sprak - spraken - (hebben) gesproken
skakać
start learning
springen - sprong - sprongen - (hebben) gesorongen
stać
start learning
staan - stond - stonden - (hebben) gestaan
dźgać
start learning
steken - stak - staken - (hebben) gestoken
ukraść
start learning
stelen - stal - stalen - (hebben) gestolen
umierać
start learning
sterven - strief - stierven - (zijn) gestorven
wzrosnąć - wzrosła - wzrosła - Rose (muszą)
start learning
stijgen - steeg - stegen - (hebben) gestegen
prasować
start learning
strijken - streek - streken - (hebben) gestreken
wziąć
start learning
treffen - trof - troffen - (hebben) getroffen
ciągnąć
start learning
trekken - trok - trokken - (hebben) getrokken
wychodzić
start learning
uitdoen - deed uit - deden uit - (hebben) uitgedaan
wystawać
start learning
uitsteken - stak uit - staken uit - (hebben) uitgestoken
wyciągać
start learning
uittrekken - trok uit - trokken uit - (hebben) uitgetrokken
spadać
start learning
vallen - viel - vielen - (zijn) gevallen
żaglować aż statiem płynąć
start learning
varen - voer - voeren - (hebben/zijn) gevaren
zakazać coś, zakaz czegoś
start learning
verbieden - verbood - verboden - (hebben) verboden
zapomnieć
start learning
vergeten - vergat - vergaten - (hebben/zijn) vergeten
Sprzedać
start learning
verkopen - verkocht - verkochten - (hebben) verkocht
do stracenia, stracić
start learning
verliezen - verloor - verloren - (hebben) verloren
zrozumieć,
start learning
verstaan - verstond - verstonden - (hebben) verstaan
pozostawiać,
start learning
vertrekken- vertrok - vertrokken - (zijn) vertrokken
zastąpić
start learning
vervangen- verving - vervingen - (hebben) vervangen
odnaleźć
start learning
vinden - vond - vonden - (hebben) gevonden
latać
start learning
vliegen - vloog - vlogen - (hebben/ zijn) gevlogen
zapobiec,
start learning
voorkomen - voorkwam - voorkwamen - (hebben) voorkomen
zapytać,
start learning
vragen - vroeg - vroegen - (hebben) gevraagd
zamrażać,
start learning
vriezen - het vroor - het heeft gevroren
umyć
start learning
wassen - waste - wasten - (hebben) gewassen
ważyć,
start learning
wegen - woog - wogen - (hebben) gewogen
wiedzieć,
start learning
weten - wist - wisten - (hebben) geweten
wiedzieć,
start learning
weten - wist - wisten - (hebben) geweten
wskazać
start learning
wijzen - wees - wezen - (hebben) gewezen
chcieć
start learning
willen - wou - wilde - wilden - (hebben) gewild
stać się, zostać
start learning
worden - werd- werden- (zijn) geworden
powiedzmy - powiedział - powiedział - (mieć) powiedział
start learning
zeggen - zei - zeiden - (hebben) gezegd
zobaczyć,
start learning
zien - zag - zagen - (hebben) gezien
są - były - były - (nie) zostały
start learning
zijn - was - waren - (zijn) geweest
śpiewać
start learning
zingen - zong - zongen - (hebben) gezongen
siedzieć,
start learning
zitten - zat - zaten - (hebben) gezeten
szukać
start learning
zoeken - zocht - zochten - (hebben) gezocht
wola, woleć
start learning
zullen - zou - zouden (nie ma czasu VTT)
pływać
start learning
zwemmen - zwom - zwommen - (hebben/ zijn) gezwommen
Create flashcards
niderlandzki
See related flashcards:
Vêtements
Weather
Things
Clothes
Styczeń
Animals
dsa
time
vocab dutch 10/02/25
thema 4
You must sign in to write a comment
×
Main
Progress bar
Clock
Enforce good response
Content
Text
Example text
images
Recordings
Example recordings
recordings native
Grammar highlighting
Retyping options
ignore:
spaces
diacritics
brackets
punctuation
capital letters
no article
combine shortcuts
order
report an error
Thank you for reporting :)
1
2
3
4
check
next
I'm right ↑
(
Tip:
Pressing
enter
considers the answer to be
wrong
Tip2:
in order to see the question again, click on the notepad )
revise
I knew it
show answer
check
next
I'm right ↑
(
Tip:
Pressing
enter
considers the answer to be
wrong
Tip2:
in order to see the question again, click on the notepad )
Well done, you're doing fine:)
The creator of these flashcards is Margoatelier.
Click here to create your own download :)
If you prefer ready, try out our professional courses.
Cockney
try it for free
TOEFL - Most important words
try it for free
Repeat all
Repeat difficult flashcards
End of round
1
Summary
round
I knew it
revise
1
(
)
(
)
Next round
revise what you didn't know
`
1
2
3
4
5
6
7
8
9
0
-
=
Nederlands, Vlaams
English
American English
Français
Deutsch
italiano
Norsk
język polski
português
русский язык
español
Svenska
українська мова
gjuha shqipe
العربية
euskara
беларуская мова
български език
català, valencià
中文, 汉语, 漢語
hrvatski jezik
český jazyk
dansk
Esperanto
eesti keel
føroyskt
suomen kieli
galego
ქართული
ελληνικά
עברית
हिन्दी, हिंदी
magyar
Íslenska
Bahasa Indonesia
日本語, にほんご
ಕನ್ನಡ
Қазақша
한국어, 韓國語, 조선어, 朝鮮語
latine
latviešu valoda
lietuvių kalba
Lëtzebuergesch
македонски јазик
bahasa Melayu, بهاس ملايو
Malti
Papiamento
فارسی
Português brasileiro
limba română
rumantsch grischun
Gàidhlig
српски језик
slovenský jazyk
slovenski jezik
ไทย
Xitsonga
Setswana
Türkçe
اردو
Tiếng Việt
isiXhosa
ייִדיש
isiZulu
q
w
e
r
t
y
u
i
o
p
[
]
\
a
s
d
f
g
h
j
k
l
;
'
z
x
c
v
b
n
m
,
.
/
Ctrl + Alt
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
×
Select the correct answer
create a new test
×
Pair all the words as quickly as possible!
0
steps
New game:
4x3
5x4
6x5
7x6
×
Log in
Log in
Sign in
Login or Email
Password
Sign in
Forgot your password?
Don't have an account?
Log in
Log in
Create account
Get Started with this Free Course!
No Cost. No Obligation. No Spam.
Your email address
Create account
Already have an account?
I accept the
terms
and
privacy policy