| Question | Answer | |||
|---|---|---|---|---|
|  Hij breekt in | ||||
|  Hij steelt | ||||
|  Hij staat op de uitkijk | ||||
|  Hij gaat ervandoor | ||||
|  Hij is neergeschoten | ||||
|  De overvaller heeft hem bedreigt. | ||||
|  Een vandaal heft de auto beschadigd. | ||||