Deel 10 Woorden van Nederlands

 0    34 flashcards    bdfffffff
download mp3 print play test yourself
 
Question Answer
Het kantoor: ik werk elke dag op kantoor
start learning
المكتب: أعمل في المكتب كل يوم
liggen: het boek ligt op de tafel
start learning
مستلقي: الكتاب موضوع على الطاولة
De manager: de manager geeft instructies aan het team
start learning
المدير: يُعطي المدير التعليمات للفريق
Na: na de lunch ga ik werken
start learning
بعد: بعد الغداء أذهب إلى العمل
Het ongeluk: ik ben gevallen door een ongeluk
start learning
الحادث: سقطت بسبب حادث
Pas: ik heb pas een nieuw rijbewijs
start learning
بطافة او فقط او للتو; لقد حصلت للتو على رخصة قيادة جديدة
Rijden: ik rijd naar Amsterdam
start learning
القيادة: أنا أقود سيارتي إلى أمستردام
Sturen; ik stuur een pakket naar mijn vriend
start learning
إرسال؛ سأرسل طردًا إلى صديقي
De tram: de tram stopt bij het centraal station
start learning
الترام: يتوقف الترام في المحطة المركزية
De vergadering: de vergadering begint om 10 uur
start learning
الاجتماع: يبدأ الاجتماع في تمام الساعة العاشرة صباحاً
De dochter: mijn dochter speelt in de tuin
start learning
الابنة: ابنتي تلعب في الحديقة
duidelijk: de instructies zijn duidelijk
start learning
واضح: التعليمات واضحة
eerst: eerst maak ik mij huiswerk
start learning
أولاً: أقوم بواجباتي المدرسية
eventueel: eventueel kan ik later komen
start learning
ربما او محتمل: يمكنني الحضور لاحقًا إذا لزم الأمر
Geloven; ik geloof dat alles goed komt
start learning
أؤمن؛ أؤمن أن كل شيء سيكون على ما يرام
Het idee: ik heb een goed idee
start learning
الفكرة: لدي فكرة جيدة
De kleren: mijn kleren liggen op de stoel
start learning
الملابس: ملابسي موضوعة على الكرسي
Links: Sla linksaf bij het kruispunt
start learning
يسارًا: انعطف يسارًا عند التقاطع
Linksaf: je moet linksaf gaan
start learning
الانعطاف يسارًا: عليك الانعطاف يسارًا
Lopen: ik loop naar school
start learning
المشي: أذهب إلى المدرسة سيراً على الأقدام.
Mam: mam, mag ik naar buiten?
start learning
الأم: أمي، هل يمكنني الخروج؟
Mezelf: ik help mezelf met koken
start learning
أنا: أساعد نفسي في الطبخ
Naartoe: ik ga naar het park naartoe
start learning
باتجاه: أنا ذاهب إلى الحديقة باتجاه
De plattegrond: de plattegrond helpt bij het vinden van de weg
start learning
الخريطة: تساعدك الخريطة في إيجاد طريقك
Rechtdoor; loop rechtdoor tot het stoplicht
start learning
استمر في السير للأمام؛ امشِ للأمام حتى تصل إلى إشارات المرور
De rechterkant: het station is aan de rechterkant
start learning
الجانب الأيمن: تقع المحطة على اليمين
rechtsaf; ga rechtsaf bij het kruispunt
start learning
انعطف يمينًا؛ انعطف يمينًا عند التقاطع
De route: volg de route naar het station
start learning
المسار: اتبع المسار المؤدي إلى المحطة
Slim: hij is een slim kind
start learning
ذكي: إنه طفل ذكي
Het stuk: ik eet een stuk taart
start learning
المقطع: آكل قطعة من الكعكة
tegenover: het café ligt tegenover de kerk
start learning
في الجهة المقابلة: يقع المقهى مقابل الكنيسة
Tekenen; ik teken een huis
start learning
الرسم؛ أنا أرسم منزلاً
Terug: ik ga terug naar huis
start learning
الخلف: سأعود إلى المنزل
Tijdens: tijdens de les moeten we stil zijn
start learning
أثناء الدرس: يجب أن نكون هادئين

You must sign in to write a comment