27 belangrijkste sterke werkwoorden

 0    36 flashcards    imperfectum
download mp3 print play test yourself
 
Question Answer
beginnen, begon, begonnen, ik ben begonnen
start learning
zaczynać
doen, deed, deden, ik heb gedaan
start learning
robić
denken, dacht, dachten, ik heb gedacht
start learning
mmyśleć
drinken, dronk, dronken. ik heb gedronken
start learning
Pić
eten, at, aten, ik heb gegeten
start learning
jeść
gaan, ging, gingen, ik ben gegaan
start learning
iść
hebben, had, haden, ik heb gehad
start learning
mieć
houden van, hield van, hielden van, ik heb gehouden van
start learning
kochać
lezen, las, lazen, ik heb gelezen
start learning
Czytać
lopen, liep, liepen, ik heb gelopen
start learning
chodzić
kijken, keek, keken, ik heb gekeken
start learning
oglądać
kunnen, kon, konden, ik heb gekund
start learning
umieć
moeten, moest, moesten, ik heb gemoeten
start learning
musieć
mogen, mocht, mochten, ik heb gemogen
start learning
móc
rijden, reed, reden, ik ben/heb gereden
start learning
jechać
slapen, sliep, sliepen, ik heb geslapen
start learning
spać
staan, stond, stonden, ik heb gestaan
start learning
stać
vergeten, vergat, vergaten, ik ben/heb vergeten
start learning
zapominać
vinden, vond, vonden, ik heb gevonden
start learning
znaleźć
vragen, vroeg, vroegen, ik heb gevraagd
start learning
pytać
worden, werd, werden, ik ben geworden
start learning
become
weten, wist, wisten, ik heb geweten
start learning
wiedzieć
komen, kwam, kwamen, ik ben gekomen
start learning
przyjść
zeggen, zei, zeiden, ik heb gezegd
start learning
mówić
zien, zag, zagen, ik heb gezien
start learning
widzieć
zitten, zat, zaten, ik heb gezeten
start learning
siedzieć
zijn was, waren, ik ben geweest
start learning
być
krijgen, kreeg, kregen, ik heb gekregen
start learning
dostać
brengen, bracht, brachten, ik heb gebracht
start learning
przynieść
zingen, zong, zongen, ik heb gezongen
start learning
Śpiewać
zinken, zonk, zonken, ik heb gezonken
start learning
tonąć
begrijpen, begreep, begrepen, ik heb begrepen
start learning
rozumieć
bijten, beet, beten, ik heb gebeten
start learning
gryźć
blijken. bleek, bleken, ik ben gebleken
start learning
okazać się
blijven, bleef, bleven, ik ben gebleven
start learning
zostawać
dragen droeg, droegen, ik heb gedragen
start learning
nosić

You must sign in to write a comment