→ Nauka Do Egzaminow → Start Learning / Download MP3 Flashcards

Question		Answer
piwo start learning		het bier
bar, kawiarnia start learning		het cafe/ de cafes
razem start learning		samen/ elkaar
film start learning		de film/ de films
rzeczywiscie start learning		inderdaad
tak start learning		jawel
rozmawiac z kims bliskim start learning		kletsen (ik klets, jij kletst, hij kletst)
sprzatac start learning		opruimen/ schonmaken (ik maak schoon, jij maakt schoon)
milej zabawy start learning		Veel plezier
przyjaciolka start learning		de vriendin/ de vriendinnen
czasami start learning		soms /weleens
miec na cos ochote start learning		zin hebben in (ik heb zin in, jij hebt zin in...)
wskazac start learning		aanwijzen (ik wijs aan, jij wijst aan)
miec na mysli start learning		bedoelen (ik bedoel/ jij bedoelt)
powtarzac start learning		herhalen (ik herhaal/ jij herhaalt)
powoli start learning		langzaam
jeszcze raz start learning		nog een keer
rozumiec start learning		verstaan (ik versta/ jij verstaat)
wyjasniac, tlumaczyc start learning		uitleggen (ik leg uit/ jij legt uit)
na wakacjach start learning		op vakantie
kwiat start learning		de bloem/ de bloemen
jechac rowerem start learning		fietsen
odmiana czasownika fietsen start learning		ik fiets/ jij fietst
pozdrowienia start learning		groetjes
kazde, kazdy, kazda start learning		ieder/ iedere
przyroda, natura start learning		de natuur
jechac na wakacje start learning		op vakantie gaan (ik ga op vakantie, jij gaat op vakantie)
namiot start learning		de tent/ de tenten
wakacje start learning		de vakantie/ de vakanties
ptak start learning		de vogel/ de vogels
spacerowac start learning		wandelen (ik wandel, jij wandelt)
pogoda start learning		het weer
basen start learning		het zwembad/ de zwembaden
liczyc start learning		tellen (ik tel / jij telt/ hij telt)
sytuacja start learning		de situatie/ de situaties
jesli, jezeli start learning		als, als
koncert start learning		het concert de concerten
jednodniowa wycieczka start learning		een daagje weg
piosenka start learning		het lied/ het liedje/ de liedjes
muzeum start learning		het museum/ de museum
z wizyta start learning		op bezoek
radio start learning		de radio/ de radio’s
restauracja start learning		het restaurant/ de restaurants
plaza start learning		het strand/ de stranden
jesc poza domem start learning		uit eten
morze start learning		de zee/ de zeeen
spiewac start learning		zingen (ik zing/ jij zingt/hij zingt)
mezczyzna musi sprzatac swoj dom start learning		een De man moet zijn huis schoonmaken
mezczyzna musi sprzatac swoj dom start learning		een De man moet zijn huis schoonmaken
mezczyzna musi sprzatac swoj dom start learning		een De man moet zijn huis schoonmaken
mezczyzna musi sprzatac swoj dom start learning		De man maakt zijn huis schoon.
rozmawiac z kims bardzo bliskim start learning		kletsen
Ana chce rozmawiac blisko z Anatolim start learning		Ana wil met Anatoli kletsen.
Ana rozmawia blisko z Anatolim. start learning		Ania kletst met Anatoli.
on na ochote na gre w pilke nozna/ granie/ zakupy. start learning		Hij heeft zin in voetballen/gamen/winkelen.
razem start learning		samen/ elkaar
Jedziemy razem do Francji start learning		Wij gaan met elkaar naar Frankrijk
przyjaciele jada razem do Hiszpanii. start learning		De vrienden gaan met elkaar naar Spanje gaan.
Czasami ide do kina. start learning		Weleens ga ik naar de bioscoop.
On czasami uprawia sport. start learning		Hij sports weleens.
nie rozumiem Cie (ktos za szybko mowi) start learning		ik vesta jou niet.
Nie rozumiem mezczyzny start learning		Ik versts man niet.
czy nozesz wolno mowic? start learning		Kun je langzaam praten?
chcesz wolno mowic? start learning		Wil je langzaam praten?
Czy moze Pan wolno mowic? start learning		Kunt u langzaam praten?
Czy moze Pan jeszcze raz powiedziec? start learning		Kunt u het nog een keer zeggen?
czy moze Pan powtorzyc? start learning		Kunt u dat herhalen?
czy mozesz to powtorzyc? start learning		Kun je dat herhalen?
co oznacza slowo ‚x’? start learning		wat betekent het woord 'x'?
co to jest? start learning		wat is dat?
jak to sie nazywa? start learning		Hoe heet dat?
co to znaczy? start learning		Wat betekent dat?
Co ma Pani na mysli? start learning		Wat bedoelt u?
Czy moze Pani to wyjasnic? start learning		Kunt u dat uitleggen?
mam na mysli telefon/ zakupy start learning		Ik bedoel de telefoon/winkelen
moj brat tlumaczy cwiczenie start learning		mijn broer legt de oefening uit
moj brat tlumaczy zadanie start learning		mijn broer legt de opdracht uit
chodze kazdego dnia start learning		Ik loop iedere dag
jade do Polski kazdego roku start learning		Ik ga ieder jaar naar Polen
jedziemy na wakacje do Francji start learning		we gaan op vakantie naar Frankrijk
chce kupic nowe auto, ale nie mam pieniedzy. start learning		ik wil graag een nieuwe auto, maar ik heb geen geld.
nie mamy ogrodu, ale mamy duzy balkon. start learning		we hebben geen tuin, maar wij hebben een groot balkon.
ide kupic prezent, bo mam urodziny start learning		ik ga een cadeau kopen, want ik heb verjaardag
ide kupic prezent bo moj maz ma urodziny start learning		Ik ga een cadeau kopen, want mijn man is jarig
Dom jest jasny, bo ten dom jest nowy start learning		Het huis is licht, want dit huis is nieuw
on nie ma roweru start learning		hij heeft geen fiets
nie znam moich sasiadow start learning		Ik ken mijn buren niet
nie jedziemy w ten weekend do Amsterdamu start learning		we gaan dit weekend niet naar Amsterdam
nie kupuje nowego auta start learning		Ik koop geen nieuwe auto
jutro nie jedziemy na wakacje start learning		Wij gaan morgen niet op vakantie
nie mowie po rosyjsku start learning		Ik spreek geen Russisch
nie chce kupic mojego roweru start learning		Ik wil mijn fiets niet kopen
nie mieszkam w Maastricht start learning		Ik woon niet in Maastricht
maastricht nie jest duze start learning		Maastricht is niet groot
nie jestem wysoka start learning		Ik ben niet lang
jestem chora i mam bol glowy start learning		Ik ben ziek en ik heb hoofdpijn
jestem chora i nie ide do szkoly start learning		Ik ben ziek en ik ga niet naar school
jestem chora i mam goraczke start learning		Ik ben ziek en ik heb koorts
jestem spozniona, bo stoje w korku start learning		Ik ben te laat want ik sta in de file
nie ide spac start learning		Ik ga niet slapen
nie idziemy siedzien w aucie start learning		we gaan niet in de auto zitten
komputer nie jest szybki start learning		de computer is niet snel
nie ide start learning		Ik ga niet / ik loop niet
moim ulubionym jedzieniem jest zupa kalafiorowa start learning		mijn favoriete eten is bloemkoolsoep
mysle, ze kalafior jest najlepszy, bo jest bardzo zdrowy start learning		Ik denk dat bloemkool best lekker, want het is echt gezond.
zupy jem wieczorami start learning		Ik eet 's avonds soepen
nie umiem gotowac, dlatego kupuje swieze zupy w Aldi start learning		ik kan niet koken, dus ik koop altijd de verse soep in Aldi
szkoła jest na szczęście prawie skończona start learning		de school is gellukig bijna klaar
Jadę odwiedzić babcię w weekend start learning		in het weekend ga ik op bezoek bij mijn oma
ona mieszka blisko start learning		ze woont in de buurt
wychodzimy zjeść do restauracji start learning		we gaan uit eten in het restaurant
Nie mogę się doczekać, aż się zobaczymy start learning		ik heb zin in om elkaar snel te zien
tesknie za toba start learning		Ik mis je
moim hobby jest robienie tortow start learning		mijn hobby is taarten maken
o 5.30 wstaje start learning		om 5:30 sta ik op
o 5:30 wstaję i piję kawę start learning		om 5:30 sta ik op, dan drink ik koffee
Rano jem śniadanie start learning		ik eet ‚s ochtends het ontbijt
Lubię chleb z jajkiem start learning		ik houd van het brood met een ei
Muszę zdążyć na autobus o 7:30 start learning		om 7.30 moet ik de bus halen
Zaczynam pracę o 7:30 rano start learning		om 7:30 uur begin ik met werken
Jem obiad w południe start learning		ik eet ‚s middags de lunch
czasami jem ziemniaki start learning		weleens eet ik aardappels, groente en vlees
we wtorek ide do szkoly start learning		op dinsdag ga ik naar school
wtedy będziemy słuchać i mówić start learning		we ga dan luisteren en spreken
Jem pizzę wieczorem na kolację start learning		ik eet ‚s avonds pizza bij het avondeten
nie chodzę do szkoły, bo jestem duszą start learning		ik ga niet naar school, want ik ben ziel
mam nowy dom start learning		ik heb een nieuw huis
Przeprowadzam się 15 maja start learning		ik ga op 15 mei verhuizen
Czy chciałbyś pomóc o 15:30? start learning		wil je om 15.30 helpen?
przyjaciele jadą razem do Hiszpanii start learning		de vrienden gaan met elkaar naar Spanje
Czasami chodzę do kina start learning		ik ga weleens naar de bioscoop
co mówisz? Nie rozumiem Cię (kiedy ktoś mowi za szybko) start learning		wat zegt u? ik versta u niet (kiedy ktos mowi za szybko)
Chcę zapisać syna na lekcje pływania start learning		ik wil mijn zoon inschrijven voor zwemles
ta książka jest tutaj start learning		dit boek is hier
ta książka tam jest start learning		dat boek is daar
Nie chcę zatrzymywać się w autobusie start learning		ik wil niet in de bus stoppen
Nie jadę autobusem start learning		ik ga niet met de bus
moja koszulka nie jest niebieska start learning		mijn t-shirt is niet blauw
mój telefon nie jest drogi start learning		mijn telefoon is niet duur
co robisz w weekend start learning		wat doe je in het weekend?
Jadę odwiedzić moją babcię start learning		ik ga op bezoek bij mijn oma
czasami wychodzimy zjeść do restauracji start learning		we gaan soms uit eten in een restaurant
on nie kupuje czerwonego samochodu start learning		hij koopt geen rode auto
Nie idę na zakupy start learning		il ga niet winkelen
dzisiaj nie idę pływać start learning		ik ga vandaag niet zwemmen
Tutaj nie wolno mi palić start learning		ik mag hier niet roken
on nie plywa start learning		hij zwemt niet
radio start learning		de radio
koncert start learning		het concert
on śpiewa piosenki lady gagi start learning		hij zingt liedjes van lady gaga
ona jedzie odwiedzić swoich rodziców start learning		zij gaat op bezoek bij haar ouders
Nie chodzę do szkoły, kiedy jestem chory start learning		ik ga niet naar school als ik ziek ben
nie jedziemy na wakacje jeśli nie mamy pieniędzy start learning		we gaan niet op vakantie als wij geen geld hebben
Chcę spędzić dzień poza domem start learning		ik wil een dagje weg
Piotr chce na kurs a2 start learning		piotr wil for a2 cursus inschrijven
Piotr zapisuje sie na kurs a2 start learning		Piotr schrijft zich voor de a2-cursus
Przyjdziesz do mnie na obiad? start learning		kom je bij mijn thuis eten?
zamierzam gotować start learning		ik ga koken
mój nowy adres to: start learning		mijn nieuw adres is:...
jutro wychodzimy na kolację z przyjaciółmi start learning		wij gaan morgen uit eten met mijn vrienden
adres start learning		het adres
numer start learning		het nummer
kod pocTowy start learning		de postcode
Muszę wypełnić formularz start learning		ik moet het formulliee invullen
wypełniam formularz start learning		il vul het formulier in
w związku z tym start learning		daaroom
Idę jeść. Dlatego chcę gotować start learning		ik ga eten. Daroom wil ik koken
Idę do pracy. Dlatego chcę zarabiać pieniądze start learning		ik ga naar het werk. Daroom wil ik geld verdienen
Idę na zajęcia. Dlatego chcę nauczyć się holenderskiego. start learning		ik ga naar de les. Daarom wil ik Nederlands leren.
zamierza rozpocząć kurs gotowania start learning		hij gaat met een cursus koken starten
zaczyna kurs gotowania start learning		hij start met een cursus koken
odmiana czasownika starten start learning		ik start jij start hij start
Chcę jutro tańczyć start learning		ik wil morgen dansen
jutro tańczę start learning		ik dans morgen
oni kochają swojego kota start learning		zij houden van hun kat
znowu start learning		weer

nauka do egzaminow

You must sign in to write a comment

More