czasowniki 44-55

 0    11 flashcards    grzegorzchmielewski6
download mp3 print play test yourself
 
Question Answer
wybierać
start learning
kiezen, koos, kozen, hebben gekozen
patrzeć
start learning
kijken, keek, keken, hebben gekeken
wspinać się
start learning
klimmen, klom, klommen, zijn/hebben geklommen
brzmieć
start learning
klinken, klonk, klonken, hebben geklonken
ściskać
start learning
knijpen, kneep, knepen, hebben geknepen
przychodzić
start learning
komen, kwam, kwamen, zijn gekomen
kupować
start learning
kopen, kocht, kochten, hebben gekocht
dostać
start learning
krijgen, kreeg, kregen, hebben gekregen
skurczyć się, zmniejszyć się
start learning
krimp, kromp, krompen, zijn hebben gekrompen
czołgać sie, płaszczyć
start learning
kruipen, kroop, kropen, zijn hebben gekropen
móć, umieć, potrafić
start learning
kunnen, kon, konden, hebben gekund

You must sign in to write a comment