czas przeszły

 0    15 flashcards    guest3196239
download mp3 print play test yourself
 
Question Answer
iść
start learning
gaan- ging/ gingen- gegaan
brać
start learning
nemen-nam/ namen - genomen
otrzymać
start learning
krijgen- kreeg/ kregen- gekregen
być
start learning
zijn- was/ waren - geweest
mieć
start learning
hebben- had/ hadden- gehad
jeść
start learning
eten- at/ Aten- gegeten
jeździć
start learning
rijden -reed/ reden- gereden
pić
start learning
drinken - dronk/ dronken- gedronken
spać
start learning
slapen - slip/ slipen - geslapen
stać
start learning
staan - stond/ stonden- gestaan
mówić
start learning
spreken- sprak/ spraken- gespronken
przychodzić
start learning
komen - kwam / komen - gekomen
dać
start learning
geven- gaf/ gaven- gegeven
robić
start learning
doen - deed/ deden - gedaan
kupować
start learning
kopen - kocht/ kochten - gekocht

You must sign in to write a comment