Moja lekcja 4

 0    21 flashcards    pastarajs
download mp3 print play test yourself
 
Question Answer
beginnen (rozpoczynać)
start learning
begon/begonnen; begonnen (zijn)
binden (związywać)
start learning
bond/ bonden; gebonden (hebben)
dringen (wypychać/ popychać)
start learning
drong/ drongen; gedrongen (hebben/zijn)
drinken (pić)
start learning
dronk/dronken; gedronken (hebben)
klimmen (wspinać)
start learning
klom/ klommen; geklommen (hebben/zijn)
klinken (brzmieć)
start learning
klonk/ klonken; geklonken (hebben)
krimpen (kurczyć)
start learning
kromp/krompen; gekrompen (zijn)
schrikken (przestraszyć)
start learning
schrok/ schrokken; geschrokken (zijn)
springen (skakać)
start learning
sprong/sprongen; gesprongen (hebben/zijn)
stinken (brzydko pachnieć)
start learning
stonk/ stonken; gestonken (hebben)
verzinnen (wymyślać)
start learning
verzon/ verzonnen; verzonnen (hebben)
vinden (znaleźć/ uważać, sądzić)
start learning
vond/ vonden; gevonden (hebben)
zingen (śpiewać)
start learning
zong/ zongen; gezongen (hebben)
zinken (zapaść/ tonąć)
start learning
zonk/zonken; gezonken (zijn)
schelden (obrażać kogoś)
start learning
schold/ scholden; gescholden (hebben)
schenken (obdarować)
start learning
schonk/ schonken; geschonken (hebben)
treffen (trafić/ spotkać)
start learning
trof/troffen; getroffen (hebben)
trekken (ciągnąć)
start learning
trok/trokken; getrokken (hebben/zijn)
vechten (walczyć/ bić się)
start learning
vocht/ vochten; gevochten (hebben)
vlechten (pleść/ zaplatać)
start learning
vlocht/ vlochten; gevlochten (hebben)
zenden (wysyłać)
start learning
zond/ zonden; gezonden (hebben)

You must sign in to write a comment