1. huilen
Niet huilen alsjeblieft.
Je stem deed me huilen.
Moeten is dwang en huilen is kindergezang.
Hij begon te huilen.
Waarom huilen die kinderen steeds?
Ik probeerde haar op te beuren, maar ze deed niks dan huilen.
Huilen met de wolven in het bos.
Gisternacht heb ik honden horen huilen.
Maar even serieus, om aflevering 21 moest ik zowat huilen van het lachen.
Alleen gelaten begon het kleine meisje te huilen.
Het is niet erg, je hoeft niet te huilen.
Ik had het gevoel dat ik moest huilen toen ik het nieuws hoorde.
Toen hij het lawaai hoorde begon mijn broer te huilen.
Niemand kan het boek lezen zonder te huilen.
Dutch word "płakać"(huilen) occurs in sets:
LES 5 Oefeningen - woordenschat 1Huis, straat en buurtwszystkie słówkaHoe gaat het?ciało człowieka2. wenen
Vreemde pijn doet niet wenen.
Ik zou willen wenen.
De kinderen wenen omdat ze willen eten.
Ik weet niet of ik moet wenen of lachen.
Het meisje bleef maar wenen.
Je zal snel wenen.
Ze begon te wenen.
De film bracht haar aan het wenen.
Wenen zal niet helpen.
Hoeveel tijd is er nodig om te voet naar Wenen te gaan? "Excuseer, ik ben niet van hier."
Het meelijwekkend zicht deed ons wenen.
De jongen probeerde een man te zijn en dus niet te wenen.
Toen ze het nieuws hoorde begon ze te wenen.
Wat ge ook zegt, ge zult haar doen wenen.
Dat kind deed niets dan wenen.
Dutch word "płakać"(wenen) occurs in sets:
czasowniki pl - nd