Toggle navigation
Create account
Sign in
Create flashcards
Courses
English Dutch Dictionary
R
rich
English Dutch Dictionary
-
rich
in Dutch:
1.
rijk
Hij werd rijk.
Hij is rijk genoeg om twee auto's te kopen.
Ze is rijk maar ongelukkig.
Ik wenste dat ik rijk was.
Als hij niet lui geweest was, had hij rijk kunnen zijn.
Hij is rijk. Ge zoudt het moeten proberen.
Als men rijk is heeft men vele vrienden.
Het Romeinse rijk heeft duizend jaar bestaan.
Als ik rijk was, zou ik naar het buitenland gaan.
Mijn kleermaker is rijk.
Zij vergrootten het grondgebied van hun rijk.
Rijk is, wie aan niemand schuld heeft.
Als ik toen dat schilderij gekocht had, was ik nu rijk.
Hij heeft dag en nacht gewerkt om rijk te worden.
Niet iedereen die hier woont, is rijk.
Dutch word "rich"(rijk) occurs in sets:
De populairste Engelse woorden 751 - 800
Most common Dutch words 951 - 1000
Top 300 adjectives in Dutch 1-50
Taaltalent 2 Nederlands - Engels hoofdstuk 7
lesson 9 the adjective
related words
poor in Dutch
married in Dutch
generous in Dutch
famous in Dutch
wealthy in Dutch
expensive in Dutch
building in Dutch
other words beginning with "R"
rewarding in Dutch
rib in Dutch
rice in Dutch
ride in Dutch
ridiculous in Dutch
right in Dutch
rich in other dictionaries
rich in Arabic
rich in Czech
rich in German
rich in Spanish
rich in French
rich in Hindi
rich in Indonesian
rich in Italian
rich Georgian
rich in Lithuanian
rich in Norwegian
rich in Polish
rich in Portuguese
rich in Romanian
rich in Russian
rich in Slovak
rich in Swedish
rich in Turkish
rich in Vietnamese
rich in Chinese
A
B
C
D
E
F
G
H
I
J
K
L
M
N
O
P
Q
R
S
T
U
V
W
Y
Z
×
Log in
Log in
Sign in
Login or Email
Password
Sign in
Forgot your password?
Don't have an account?
Log in
Log in
Create account
Get Started with this Free Course!
No Cost. No Obligation. No Spam.
Your email address
Create account
Already have an account?
I accept the
terms
and
privacy policy