English Dutch Dictionary

English - Nederlands, Vlaams

rest in Dutch:

1. rest rest


Het dorp is afgezonderd van de rest van de wereld.
Klop het eiwit op met de rest van de suiker, en voeg er daarna beetje bij beetje de likeur aan toe.
Ik wil er niet de rest van mijn leven spijt van hebben.
Politici doen het oorlogsvuur ontbranden, en de idioten doen de rest.
Een goede gezondheid is meer waard dan al de rest.
Dat verkies ik boven al de rest.

Dutch word "rest"(rest) occurs in sets:

2000 Most Used Dutch Words (1/2)

2. uitrusten uitrusten


Mag ik even uitrusten?
Laten we even wat uitrusten onder de boom.

Dutch word "rest"(uitrusten) occurs in sets:

Domowe czynności codzienne