czasowniki 109-107

 0    9 flashcards    grzegorzchmielewski6
download mp3 print play test yourself
 
Question Answer
zdradzić
start learning
verraden, verraadde, verraadden, hebben verraden
odjeżdzać
start learning
vertrekken, vertrok, vertrokken, zijn vertrokken
winić
start learning
verwijten/verweet/verweten/hebben verweten
wymyslać
start learning
verzinnen, verzon, verzonnen, hebben verzonnen
znaleźć
start learning
vinden, vond, vonden, hebben gevonden
latać
start learning
vliegen - vloog -vlogen, zijn/ hebben gevlogen
zginać, zwijać
start learning
vouwde, vouwde, vouwden, hebben gevouwen
pytać
start learning
vragen, vroeg, vroegen, hebben gevraagd
zamrażać
start learning
vriezen- vroor- hebben gevroren

You must sign in to write a comment