lekcja 5

 0    19 flashcards    pastarajs
download mp3 print play test yourself
 
Question Answer
blazen (dmuchać)
start learning
blies/bliezen; geblazen (hebben)
dragen (nosić/nieść)
start learning
droeg/droegen; gedragen (hebben)
eten (jeść)
start learning
at/aten; gegeten (hebben)
genezen (leczyć)
start learning
genas/genazen; genezen (hebben/zijn)
geven (dawać)
start learning
gaf/gaven; gegeven (hebben)
graven (kopać)
start learning
groef/groeven; gegraven (hebben)
houden (trzymać)
start learning
hield/hielden; gehouden (hebben)
komen (przychodzić)
start learning
kwam/kwamen; gekomen (zijn)
laten (zostawić)
start learning
liet/lieten; gelaten (hebben)
lezen (czytać)
start learning
las/lazen; gelezen (hebben)
lopen (chodzić)
start learning
liep/liepen; gelopen (hebben/zijn)
meten (mierzyć)
start learning
mat/maten; gemeten (hebben)
slapen (spać)
start learning
sliep/sliepen; geslapen (hebben)
vallen (upadać)
start learning
viel/vielen; gevallen (zijn)
vangen (lapać)
start learning
ving/vingen; gevangen (hebben)
varen (zeglować/pływać (transport)
start learning
voer/voeren; gevaren (hebben/zijn)
vergeten (zapomnieć/ zapominać)
start learning
vergat/vergaten; vergeten (hebben/zijn)
weten (wiedzieć)
start learning
wist/ wisten; geweten (hebben)
worden (być, stać się)
start learning
werd/ werden; geworden (zijn)

You must sign in to write a comment