Polish Dutch Dictionary

język polski - Nederlands, Vlaams

robić obowiązki domowe in Dutch:

1. huishouden huishouden


Het is bij hen een huishouden van Jan Steen.
Het moet enorm moeilijk voor haar zijn het huishouden alleen te runnen na de scheiding.

Dutch word "robić obowiązki domowe"(huishouden) occurs in sets:

Słówka różne 10

2. het huishouden doen het huishouden doen