Polish Dutch Dictionary

język polski - Nederlands, Vlaams

niezależność in Dutch:

1. vrijheid


Beter brood zonder boter dan taart zonder vrijheid.
Persoonlijke vrijheid is de essentie van democratie.
Het geld dat men heeft is een instrument voor de vrijheid; het geld dat men wil is een instrument voor onderwerping.
Wilde je me over vrijheid vertellen?
Ik heb geen schrik van terroristen, wel van dezen die ons angst aanjagen over terroristen om onze vrijheid in te perken.
Noch Oekraïnes glorie, noch haar vrijheid is al gestorven.
Zij stierven voor de vrijheid.
Vrijheid, blijheid.

Dutch word "niezależność"(vrijheid) occurs in sets:

słówka zo gezegd 1 i 2

2. zelfstandigheid


Zij is te veel geneigd tot zelfstandigheid om onder iemands toezicht te werken.

Dutch word "niezależność"(zelfstandigheid) occurs in sets:

Usłyszane 108 14.01.20