Polish Dutch Dictionary

język polski - Nederlands, Vlaams

cukierki in Dutch:

1. Zoet Zoet


De thee is niet genoeg zoet.
De vrucht is zoet.
Ze proefde van de cake om te zien of hij zoet genoeg was.
Honger maakt rauwe bonen zoet.
Zout water heeft meer drijfvermogen dan zoet water.
Het was zoet.
Mooie bloemen ruiken niet noodzakelijk zoet.
Die appel is zoet.
De koek smaakt zoet.
Slaapwel. Droom zoet.
Lelies ruiken zoet.
Sommige broden zijn zoet.
Deze taart is te zoet voor mij.

2. de snoep de snoep



3. snoepjes snoepjes


Wat een kinderen! Je stuurt ze weg om snoepjes, en ze komen terug met een hond!
Ik heb aan elk kind drie snoepjes gegeven.

Dutch word "cukierki"(snoepjes) occurs in sets:

van Dale JEDZENIE