czasowniki nieregularne 14

 0    6 flashcards    Mariusz321
download mp3 print play test yourself
 
Question Answer
spełnić
start learning
voldoen, voldeel/ voldeden, heeft voldaan
wydarzyć
start learning
voorkómen, vorkwam/ voorkwamen, heeft voorkomen
przeciwstawić
start learning
vóórkomen, kwam/ kwamen voor, is voorgekomen
przewidzieć
start learning
voorzien, voorzag/ voorzagen, heeft voorzien
rzucać
start learning
werpen, wierp/ wierpen, heeft geworpen
milczeć
start learning
zwijgen, zweeg/ zwegen, heeft gezwegen

You must sign in to write a comment