Russian Dutch Dictionary

русский язык - Nederlands, Vlaams

снег in Dutch:

1. sneeuw sneeuw


De sneeuw heeft de hele stad bedekt gedurende de nacht.
Ze zeiden tegen ons dat we vanwege de sneeuw naar huis mochten gaan.
De sneeuw is gesmolten.
Mijn hond vindt het leuk om in de sneeuw te dollen.
Ik heb twee uur in de sneeuw gewacht op de bus.
Een grote sneeuwschuiver maakt ieder uur de schaatsbaan vrij van sneeuw.
Waarom is sneeuw wit?
's Nachts viel er een flink pak sneeuw. De volgende morgen verschenen op de straten oma's met kleinkinderen op sleetjes, en 's middags na schooltijd barstten in het park de sneeuwballengevechten los.
De sneeuw die gisteren is gevallen, is geen paksneeuw. Het is onmogelijk er sneeuwballen van te maken.
Het lijkt op sneeuw, is het niet?
Ge moet wel zot zijn om door de sneeuw te gaan zonder mantel.
Direct nadat de piste geprepareerd is, is het er goed skiën, maar later op de dag ontstaan er plekken waar het gras door de sneeuw heen komt.
Een stevige constructie moet weerstaan aan krachten van winden, aardbevingen, tsunami's, zelfs van bommen, en natuurlijk het gewicht van sneeuw in landen, waar het soms sneeuwt. Bovendien mag ze niet vernield worden door zure regen.
Omdat de kabelbaan buiten bedrijf was, moesten we, voor zover dat kon, naar het dal skiën, en het laatste stukje lopen, omdat daar niet voldoende sneeuw lag.
We zullen binnenkort sneeuw krijgen.