1. scheiden
/ scheid/ scheidde(n)/ h.z. gescheiden
Ik zou liever scheiden.
Dutch word "rozwód"(scheiden) occurs in sets:
Fiszka już trzecia w tym roku2. de echtscheiding
3. scheiding
Het moet enorm moeilijk voor haar zijn het huishouden alleen te runnen na de scheiding.
Het was voor iedereen duidelijk dat het huwelijk vroeg of laat op een scheiding zou uitdraaien.
4. Echtscheiding
De Katholieke Kerk is tegen echtscheiding.
5. de scheiding
Dutch word "rozwód"(de scheiding) occurs in sets:
14/2 Trouwen, samenwonen en scheiden