Polish Dutch Dictionary

język polski - Nederlands, Vlaams

przeżyć in Dutch:

1. overleven


Een dichter kan alles overleven, behalve een drukfout.
Vissen kunnen niet overleven buiten het water.

Dutch word "przeżyć"(overleven) occurs in sets:

NOS2016 De kippen

2. beleven


Ik beleef, jij beleeft, we beleven. Ik beleefde, wij beleefden. Ik heb beleefd

3. blijven leven



Dutch word "przeżyć"(blijven leven) occurs in sets:

VAN DALE nagle wypadki