Polish Dutch Dictionary

język polski - Nederlands, Vlaams

gryźć in Dutch:

1. bijten bijten


bijten, beet, gebeten. De hond beet het kind in het been. De pitbull heeft het kind dood gebeten.
Blaffende honden bijten niet.

Dutch word "gryźć"(bijten) occurs in sets:

czasowniki nieregularne
czasowniki pl - nd

2. beet beet



Dutch word "gryźć"(beet) occurs in sets:

Podstawowe zwroty - niderlandzki