Dutch Dutch Dictionary

Nederlands, Vlaams - Nederlands, Vlaams

in in Dutch:

1. interesse hebben interesse hebben



Dutch word "in"(interesse hebben) occurs in sets:

Vaste voorzetsels 5

2. zin hebben zin hebben



Dutch word "in"(zin hebben) occurs in sets:

Vaste voorzetsels 4

3. geloven geloven


We geloven in God.
Innerlijke schoonheid, ik zal erin geloven wanneer mijn lul ogen heeft.
Zijn er in Europa veel mensen die zelfs nu in geesten geloven?
Ik kon dit niet geloven.
Hem doen geloven is zeer moeilijk.
Iedereen heeft iets nodig om in te geloven.
Ik weet niet wat ik nog moet geloven.
We geloven dat hij zal slagen omdat hij talent heeft.
Iedereen wil graag geloven dat dromen uit kunnen komen.
Al vlogen er varkens in de lucht, nog zou ik haar geloven.
Eerst zien, dan geloven.
De plotse stijging van ultraviolette straling deed de wetenschappers geloven in het bestaan van ozongaten.
Het heeft geen zin te doen alsof om mij te laten geloven dat ik dingen geloof die jij niet gelooft!
Ze geloven dat Jane eerlijk is.
Dat is absurd. Alleen een dommerik kan dat geloven.

4. trek hebben



Dutch word "in"(trek hebben) occurs in sets:

Vaste voorzetsels 3
Vaste voorzetsels 8

5. stoppen


Ik moet met roken stoppen.
Ge moet stoppen met roken.
Mijn broer heeft mij aangeraden met roken te stoppen.
Moest ik kunnen, ik zou nu stoppen met dat vervelende karwei!
Hij zegt dat hij niet zal stoppen met roken.
Ondanks de liefdesverklaringen van Trang vreest Spencer nog altijd dat zij ooit zal stoppen met van hem te houden.
Laten we stoppen bij het volgende benzinestation.
Puristen moeten sterven. Een taal kun je niet in een kooitje van tradities stoppen.
Hij stak de hand op om een taxi te stoppen.
Als we hier stoppen, moeten we helemaal opnieuw van nul beginnen!
Ik kon niet stoppen met lachen.
Ik stel voor dat we het werk stoppen voor vandaag.
Ik was gedwongen te stoppen met het plan.
Alleen door alle atoomwapens te verbieden kunnen we allemaal samen de wapenwedloop stoppen.
De arts stelde voor dat hij zou stoppen met roken.

6. slecht zijn



Dutch word "in"(slecht zijn) occurs in sets:

Vaste voorzetsels 2

7. zich vergissen



8. zich specialiseren



Dutch word "in"(zich specialiseren) occurs in sets:

Vaste voorzetsels 6

9. zich verdiepen



10. interesse tonen