French Dutch Dictionary

Français - Nederlands, Vlaams

tableau in Dutch:

1. afbeelding afbeelding


Heeft zij u de afbeelding getoond?
Men kan deze boeddhistische afbeelding niet helemaal juist dateren.
Bekijk de afbeelding.
Hij hing een afbeelding aan de muur.
Waaraan denk je als je deze afbeelding ziet?
Ik heb deze afbeelding al vroeger gezien.

Dutch word "tableau"(afbeelding) occurs in sets:

Vocabulaire du salon en hollandais

2. schilderij schilderij


Hoe oud is dat schilderij?
Hij toonde mij een foto van zijn eigen schilderij.
Weet u wie dit schilderij heeft geschilderd?
Het schilderij is het werk van een Nederlandse meester.
Dit schilderij is niet waard wat u ervoor vraagt.
Een kunstenaar gebruikt veel tubes verf om een groot schilderij te maken.
Ik dacht na over de betekenis van zijn schilderij.
Hij heeft het schilderij gemaakt dat aan de muur hangt.
Dit schilderij van Rembrandt is een meesterwerk.
Als ik toen dat schilderij gekocht had, was ik nu rijk.

3. schoolbord schoolbord