1. dicht
De deur is dicht.
Haar huis is dicht bij de zee.
Ik was dicht bij de rivier, toen ik de weg kwijt raakte.
Lijn twaalf heeft een halte dicht bij het operagebouw.
Het is gevaarlijk dicht bij het vuur te spelen.
Er is een kerk dicht bij mijn huis.
Kom niet te dicht bij het vuur.
Soms ga ik lopend naar het werk en soms op de fiets, want ik woon heel dicht bij mijn werk.
Het is handig om zo dicht bij het station te wonen.
Deze universiteit bevalt mij wel, maar ze is te dicht bij huis.
Zeg haar niet te dicht bij de hond te komen.
Knijp je neus dicht opdat je de stank niet zou ruiken.
Gelieve uw gordel dicht te gespen.
Mary sloot zichzelf op in haar kamer en deed alle ramen dicht.
Laat het dicht.
2. druk
Ze is zeker druk bezig.
Rond deze tijd is het verkeer ongelooflijk druk.
Op straat is er de dag door een druk verkeer.
Druk je idee duidelijk uit.
Ze was druk bezig met haar huiswerk.
Welke is completer, de eerste druk of de tweede?
Maak je niet druk.
Ze zijn er te druk mee elkaar te bevechten om zich om gemeenschappelijke idealen te bekommeren.
Ze waren druk.
In de trein was zo druk dat ik de hele rit heb moeten staan.
Heb je het druk op het moment?
Deze vissen zijn gewend aan hoge druk en aan de afwezigheid van licht.
We hebben het zo druk dat we alle hulp kunnen gebruiken.
Ik heb geen tijd om me druk te maken over zulke kleinigheden.
Natuurlijk zou ik willen gaan, maar ik ben bang dat ik het te druk heb.
Dutch word "dense"(druk) occurs in sets:
Test Trajet 2