1. leer
Leef en leer.
Leer niet.
Ik leer Engels.
Leer mij enkele kanji-tekens alstublieft.
De schoenen zijn van leer.
Leer deze namen uit het hoofd.
Vroeger vroegen de kleintjes me een schaap voor ze te tekenen, nu willen ze dat ik ze leer hoe je een commit doet. Tijden veranderen.
Ik ben gelukkig, want ik leer wat Nederlands.
Als ik een ander land bezoek, eet ik daar alles, ik leer de taal een beetje, minstens enkele zinnen. Op die manier voel ik me er meer thuis, en gelukkiger, in vergelijking met de meerderheid van mijn reizende landgenoten.
Leer nooit iets aan een kind, als ge er zelf niet zeker van zijt.
Hoe hard je het ook probeert, Engels leer je niet in twee, drie maanden.
Leer het gedicht uit je hoofd voor volgende week.
Leer mij hoe men dat doet.
Het eerste wat je als beginnend skiër moet leren, is opstaan. Daarna leer je remmen en ploegbochten maken.
Mijn nieuwe laarzen zijn van echt leer en hebben nogal hoge hakken.
Dutch word "apprends"(leer) occurs in sets:
alle woorden in het boekie