English Dutch Dictionary

English - Nederlands, Vlaams

tree in Dutch:

1. boom boom


Mijn boom had enkele bloesems maar geen enkele vrucht.
Zelfs steenkool bewaart de structuur van de boom.
Ik heb mijn hond vastgebonden aan een boom in de tuin.
Ze hakten de boom om.
Een mens die een boom heeft ingeslikt, verandert in een boom die een mens heeft ingeslikt.
Een verstandige vogel kiest zijn boom. Een wijze dienaar kiest zijn meester.
De appels van onze eigen boom smaken veel beter dan de bespoten appels uit de supermarkt.
We schuilden achter een grote boom.
De vrouw die onder die boom daar zit, ziet er treurig uit.
De boom is getroffen door de bliksem.
Zo de boom, zo de vruchten.
Ik herinner mij niet wanneer ik voor het laatst in een boom geklommen ben.
Ik moest onder een boom gaan schuilen voor de regen.
De boom kon ieder moment gaan vallen.
Zij zat onder een boom.

Dutch word "tree"(boom) occurs in sets:

Bomen in het Engels
Dutch Milestone A1 1