English Dutch Dictionary

English - Nederlands, Vlaams

crossing in Dutch:

1. kruising kruising


Toen hij zijn naam hoorde, stond de kruising tussen een teckel en een vuilnisbakkenras op van onder de werkbank, waar hij had liggen slapen op de houtkrullen, rekte zich eens lekker uit en rende achter zijn baasje aan.
Een ongeduldige bestuurder stak de kruising over zonder acht te geven aan het rode stoplicht.

Dutch word "crossing"(kruising) occurs in sets:

2 - Nederlands in gang A2

2. Oversteken Oversteken


Men zag mij de straat oversteken.
Ik zou de oceaan oversteken, alleen om uw glimlach terug te zien.

Dutch word "crossing"(Oversteken) occurs in sets:

Past verbs 1