Greek Dutch Dictionary

ελληνικά - Nederlands, Vlaams

αφεντικό in Dutch:

1. baas baas


Hij is met pensioen, maar hij is nog altijd de echte baas.
Onze baas heeft aangedrongen op die prijs, legde de verkoopster uit. "Maar weet u, u hoeft me geen 0,99 in kopeken te betalen. U mag meer betalen als u wilt."
Heb je een goede verstandhouding met je baas?
Spijtig, mijn baas slaapt nu. Kom morgen terug alstublieft.
Wat denkt ge van het plan van uw baas?
Waarschijnlijk gaat de baas je naar Californië sturen.
Ik heb met mijn baas geslapen.
Verbind mij met de baas alstublieft.
Mijn baas heeft mij die moeilijke opdracht gegeven.
De baas heeft ons plan goedgekeurd.
Waar is de baas?
Onze baas verdraagt geen tegenspraak.
Ze had schrik om rusttijd te vragen aan haar baas.
Het is onbeleefd om in het openbaar je baas voor gek te zetten.
Een ideale baas is als de dood: hij vergeet niemand.