Chinese Dutch Dictionary

中文, 汉语, 漢語 - Nederlands, Vlaams

相信 in Dutch:

1. geloven


We geloven in God.
Innerlijke schoonheid, ik zal erin geloven wanneer mijn lul ogen heeft.
Zijn er in Europa veel mensen die zelfs nu in geesten geloven?
Ik kon dit niet geloven.
Hem doen geloven is zeer moeilijk.
Iedereen heeft iets nodig om in te geloven.
Ik weet niet wat ik nog moet geloven.
We geloven dat hij zal slagen omdat hij talent heeft.
Iedereen wil graag geloven dat dromen uit kunnen komen.
Al vlogen er varkens in de lucht, nog zou ik haar geloven.
Eerst zien, dan geloven.
De plotse stijging van ultraviolette straling deed de wetenschappers geloven in het bestaan van ozongaten.
Het heeft geen zin te doen alsof om mij te laten geloven dat ik dingen geloof die jij niet gelooft!
Ze geloven dat Jane eerlijk is.
Dat is absurd. Alleen een dommerik kan dat geloven.

2. vertrouwen


We vertrouwen haar niet.
Jullie hoeven niets anders te doen, dan op elkaar te vertrouwen.
Het enige wat jullie kunnen doen, is elkaar vertrouwen.
Vertrouwen komt te voet en gaat te paard.
Ik ben mijn vertrouwen in hem verloren.
Zij is te vertrouwen.
Maak je geen zorgen. Je kunt me vertrouwen.
Men kan haar vertrouwen.
Goed, ge kunt mij vertrouwen.
Hij heeft mijn vertrouwen misbruikt.
Ik kan niet vertrouwen op wat ze zegt.
Als de wereld niet was zoals ze is, zou ik iedereen kunnen vertrouwen.
Alles wat je moet doen is op mij vertrouwen.
Wie geen vertrouwen heeft, heeft geen spijt.
Ze hebben het volste vertrouwen in hun leider.