Polish Dutch Dictionary

język polski - Nederlands, Vlaams

zamknąć in Dutch:

1. afsluiten



Dutch word "zamknąć"(afsluiten) occurs in sets:

Er volgt nu eerst een keuzemenu.
Holenderskie słówka III
czasowniki neregularne
pierwszy tydzien 1

2. sluiten


Kan je het raam sluiten?
Wilt ge de deur sluiten als ge weggaat?
Totdat jullie vrede sluiten met wie jullie zijn, zullen jullie niet tevreden zijn met wat jullie hebben.
Hij was dronken en vergat de achterdeur te sluiten.
Ik probeerde het verkeerslawaai tevergeefs buiten te sluiten.
De directeur van de school wil de kantine sluiten en een nieuwe recreatieruimte creëren voor de leerlingen.
Het is te laat om de staldeur te sluiten als het paard inmiddels al is weggelopen.
De school zal binnenkort sluiten voor de zomervakantie.
Het lukt je niet deze valies te sluiten omdat je er te veel hebt ingestopt.

Dutch word "zamknąć"(sluiten) occurs in sets:

dzien pierwzsy sluchanie