Polish Dutch Dictionary

język polski - Nederlands, Vlaams

zajęty in Dutch:

1. bezig bezig


Mijn vader is bezig.
Ben je bezig?
Tot vier uur zal ik bezig zijn.
De eekhoorn was bezig noten te verzamelen.
In theorie ben ik net met wiskunde bezig.
Bezig als ze was, kwam ze me opzoeken.
Toen de leraar begon te roepen, hielden ze op met wat ze bezig waren en liepen ze naar buiten.
Ik zou een eeuwigheid bezig zijn om alles uit te leggen.
Leven is wat er met je gebeurt terwijl je bezig bent met andere dingen.
Ze was druk bezig met haar huiswerk.
Toen ik aan mijn middagmaal bezig was, ging de telefoon.
We zijn geneigd televisie te kijken ongeacht het programma dat bezig is.
Ik veronderstel dat ge heel bezig zult zijn vanavond.
Statistieken houden zich bezig met getallen die de werkelijkheid voorstellen.
Heden ten dage zijn mensen overal ter wereld bezig te verhuizen van plattelandsdorpjes naar lawaaierige grote steden.

Dutch word "zajęty"(bezig) occurs in sets:

1000 najpopularniejszych słów po niderlandzku 426 ...
Niuews van de week

2. bezet bezet


Ik zal deze namiddag bezet zijn.
Is deze zitplaats al bezet?
Ik was bezet tijdens de week.
Op dit ogenblik is ze bezet en kan ze u niet spreken.
De vergaderzaal is juist bezet.

Dutch word "zajęty"(bezet) occurs in sets:

Bart 36 i nie tylko