Polish Dutch Dictionary

język polski - Nederlands, Vlaams

spotykać in Dutch:

1. ontmoeten ontmoeten


Wij ontmoeten elkaar twee keer per week.
Later, in zijn hotelkamer, dacht hij aan haar, aan dat ze hem morgen waarschijnlijk zou ontmoeten.
Ik zou haar graag ontmoeten.
Het zou kunnen dat je hem gaat ontmoeten.
Eindelijk ontmoeten we elkaar dan! Ik heb hier zo lang op gewacht.
Iedereen wil je ontmoeten, je bent beroemd!
Mijn oude vriend ontmoeten was erg aangenaam.
Waarom wil mijn klasgenoot onze leraar niet ontmoeten?
Egoïsten ontmoeten elkaar niet, ze botsen.
Maar het was hen niet gegeven elkaar te ontmoeten.
Ik zou nooit gedacht hebben dat ik haar op zo een plaats zou ontmoeten.
Ze beloofde hem te ontmoeten in een café.
Ah, wanneer ontmoeten ze elkaar weer?
Fijn u te ontmoeten. Ik ben een miereneter.
Een persoon genaamd Itoh wil jou ontmoeten.

Dutch word "spotykać"(ontmoeten) occurs in sets:

500 czasowników po niderlandzku 151 - 200
1000 najpopularniejszych słów po niderlandzku 576 ...
Podstawowe zwroty - niderlandzki
Październik 2022