Polish Dutch Dictionary

język polski - Nederlands, Vlaams

leczyć in Dutch:

1. behandelen behandelen


Het is moeilijk voor mij die zaak te behandelen.
Je moet een aangetaste tand laten behandelen.
Ik wil twee problemen behandelen.
Kan je dat thema een beetje uitgebreider behandelen?
Lucy droomt ervan, dierenarts te worden en dieren te behandelen.

Dutch word "leczyć"(behandelen) occurs in sets:

500 czasowników po niderlandzku 251 - 300
Veiligheid gaat voor. Een veilige werkomgeving.
7/1 Naar de dokter

2. genezen genezen


Dit kan niet volledig genezen worden.
Hij had een kans om te genezen.
De arts heeft zijn ziekte genezen.
Zijt ge al genezen?
Beter voorkomen dan genezen.
Kanker kan genezen worden als het bijtijds ontdekt wordt.
Dit medicijn zal je huidziekte genezen.

Dutch word "leczyć"(genezen) occurs in sets:

Oliwia het werkword 1