French Dutch Dictionary

Français - Nederlands, Vlaams

présente in Dutch:

1. Cadeau Cadeau


Dit is een cadeau voor jou.
Bedankt voor je cadeau.
Het is erg aardig van je om me zo'n mooi cadeau te sturen.
Hij gaf me een cadeau.
Ik weet niet zeker aan wie ik dit cadeau moet geven: aan het meisje of aan de jongen?
Ik heb een pen als cadeau voor je verjaardag gekocht.
Ik was bijna tien toen mijn ouders mij een wetenschapsset cadeau deden voor Kerstmis.