French Dutch Dictionary

Français - Nederlands, Vlaams

couverture in Dutch:

1. deken deken


Het bergpaadje was bedekt met een zachte deken van bladeren, waarover het makkelijk lopen was.
Breng mij een deken alstublieft.

Dutch word "couverture"(deken) occurs in sets:

Vocabulaire de la chambre à coucher en hollandais

2. tapijt tapijt


Hij ging op het tapijt.
De man en vrouw dragen een tapijt. Een persoon stofzuigt het tapijt.
Op een tapijt slapen is geweldig.
Op de vloer ligt een dik tapijt.

3. deksel deksel


De deksel gaat er niet van af.
Op elk potje past een deksel.
Wie het onderste uit de kan wil hebben, krijgt het deksel op de neus.

Dutch word "couverture"(deksel) occurs in sets:

Parties du livre en hollandais