French Dutch Dictionary

Français - Nederlands, Vlaams

casserole in Dutch:

1. pan pan


Kun je die pan even voor me opbeuren, dan leg ik deze onderzetter eronder.
Zou je die pan schoon kunnen schrobben?

2. pot pot


De pot verwijt de ketel.
Bob vulde de pot met water.
Voor een pot uit klei is een ijzeren pot een gevaarlijke buur.
Er is geen pot zo scheef, of er past wel een deksel op.
Al wat je nodig hebt, is lekkere kaas en een pot zwarte kersenjam.

Dutch word "casserole"(pot) occurs in sets:

Outils de cuisine en hollandais