Spanish Dutch Dictionary

español - Nederlands, Vlaams

coche in Dutch:

1. auto auto


Dat is zijn auto.
Door onoplettendheid botste ze met haar auto tegen de paal.
De paardenkrachten van een auto helpen niet als 't een ezel is die hem stuurt.
Beeld u een probleem in als het volgende: veronderstel dat de auto van uw broer een ongeval gehad heeft.
Het bord geeft aan dat de politie je auto wegsleept als je hier parkeert.
Ik ben erg verwonderd, dat uw gezin een Japanse auto heeft.
De auto moet morgen naar de garage voor een grote beurt. Daar zal ik wel weer een paar honderd euro armer van worden.
Al twintig jaar wacht ik op een echt geschikte en betaalbare elektrische auto.
Kunt ge morgen uw zaken afhandelen zonder de auto? Ik heb hem nodig.
Een auto is een instrument dat benzine omzet in overgewicht.
Bestuur geen auto onder invloed van alcohol.
Ik zou willen dat de auto zo vlug mogelijk hersteld geraakt.
Een wijze heeft eens gezegd "Als Esperanto een kunstmatige taal is, dan is mijn auto een kunstmatig paard".
Vanaf morgen kunt ge zonder risico naar huis gaan per trein, auto of vliegtuig.
Een auto die op zijn kant lag, blokkeerde verdere doorgang.