English Dutch Dictionary

English - Nederlands, Vlaams

your in Dutch:

1. jouw


Waar is jouw handtas?
Om jou de waarheid te vertellen, ik ben jouw pen verloren.
Jouw probleem lijkt op dat van mij.
Dat is waanzinnig! Jouw moeder spreekt zes talen?
Ik moet het misschien niet tegen je zeggen, maar ik ben echt gefascineerd door jouw schoonheid.
Jouw ogen doen me denken aan sterren.
Geef me jouw opinie, alsjeblieft.
Jouw naam staat bovenaan de lijst.
Ik zal met je trouwen als je jouw haarkleur verandert.
Hebben er in jouw stad veel mensen een tweede baan?
Ik ben blij dat jouw team de wedstrijd heeft gewonnen.
We leven niet in landen, we leven in onze talen. Dat is jouw thuis, daar en nergens anders.
Je zou echt eens moeten beginnen denken voor je jouw mond open doet, je zou op die manier veel misverstanden kunnen vermijden.
Dit is ook van toepassing in jouw geval.
Ik apprecieer jouw vraag om zeventig kopieën van mijn opstel te maken.

Dutch word "your"(jouw) occurs in sets:

De personen - People
People - De personen
2000 Most Used Dutch Words (1/2)
14. Possessives