German Dutch Dictionary

Deutsch - Nederlands, Vlaams

schüler in Dutch:

1. leerling leerling


Niet iedere leerling heeft een woordenboek.
Ben je een leerkracht of een leerling hier?
Geen enkele leerling was afwezig.
Indien de leerling beter zijn les kende, zou de leraar hem niet straffen.
Hij is met voorsprong de intelligentste leerling van de klas.

2. student student


Elke student die afgestudeerd is aan onze universiteit heeft ten minste twee jaar Engels gestudeerd met een persoon die Engels als moedertaal spreekt.
Voor zover ik weet is hij een ijverige student.
Niet iedere student heeft een woordenboek.
Ik ben student.
De student was zo vriendelijk mij de weg te wijzen.
Iedere student in ons college kan gebruik maken van de computer.
Studeren is het werk van de student.
Meer dan een student leert Frans in onze klas.
Deze student is Amerikaans.
Geen enkele student was afwezig.
Toen ik haar in Boekarest had ontmoet, was Anca een student.
Als die jongen niet dood was gegaan in het verkeersongeval, was hij nu een student geweest.
Hij was al jong uitgehuwelijkt, toen hij nog een tweedejaars student was, en nu scheen zijn vrouw de helft ouder te zijn dan hij.
Ze verhuurt een kamer aan een student.
Toen hij student was, ging hij slechts één keer naar de discotheek.