English Dutch Dictionary

English - Nederlands, Vlaams

gift in Dutch:

1. cadeau cadeau


Dit is een cadeau voor jou.
Bedankt voor je cadeau.
Het is erg aardig van je om me zo'n mooi cadeau te sturen.
Hij gaf me een cadeau.
Ik weet niet zeker aan wie ik dit cadeau moet geven: aan het meisje of aan de jongen?
Ik heb een pen als cadeau voor je verjaardag gekocht.
Ik was bijna tien toen mijn ouders mij een wetenschapsset cadeau deden voor Kerstmis.

Dutch word "gift"(cadeau) occurs in sets:

13. Fashion (2)

2. geschenk geschenk


Dit is het mooiste geschenk dat ik ooit gekregen heb.
Ze bedankte mij voor het geschenk.
Deze pop is een geschenk van mijn tante.
Ze hebben elk een geschenk ontvangen.
Ann gaf mij dit geschenk.
Zijn geschenk is een fles wijn.
Belangrijker dan het geschenk is hoe het wordt gegeven.
Dit is een geschenk als blijk van onze dankbaarheid.
In plaats van zelf te gaan, stuurde ik een geschenk.
Is dit Laura's geschenk?
Ik zoek een geschenk voor mijn moeder.
Mary beweerde dat de handtas een geschenk was van haar man.
Mijn oom gaf hem een geschenk.